Het Oordeel

(The Judgment)

A.P Adams


Het woord dat de titel van dit hoofdstuk vormt is van geweldige betekenis. Het oordeel! De dag des oordeels ! De rechterstoel van Christus! Van welk ontzaglijk belang zijn deze uitdrukkingen. Wat betekenen ze? We kunnen geen belangrijker vraag stellen dan deze.

De gangbare orthodoxe opvatting aangaande dit onderwerp houdt in dat de dag des oordeels een korte spanne tijds in de toekomst zal zijn, waarbij alle individuen van het menselijk geslacht voor Jezus de Rechter zullen worden vergaderd, en over elk van hen vonnis zal worden geveld, in overeenstemming met hun werken. Dat vonnis zal onomkeerbaar en definitief wezen, en de bestemming van een ieder, tot eeuwig wel of wee, voorgoed vastleggen. Een groot aantal mensen (volgens velen, de
overgrote meerderheid) zal bij deze vreselijke rechtbank veroordeeld worden, en aan eeuwige wanhoop worden prijsgegeven. Zo wordt de dag des oordeels als een angstaanjagende periode van vrijwel algehele verdoemenis voorgesteld. Zo schilderen katholieke hymnen hem af:

“Dag van gramschap, die vreselijke dag
waarin hemel en aarde voorbijgaan.
Welke macht zal des zondaars steun zijn,
Hoe kan hij die vreselijke dag tegemoet gaan?”

Als we deze opvatting bij het licht van de Schrift onderzoeken, dan zullen we ontdekken dat ze net als menige andere “orthodoxe” leerstelling, een ongerijmd mengsel van verwrongen Schriftplaatsen en puur menselijke traditie is, met nét genoeg waarheid erin om de onnadenkenden te misleiden en lang niet genoeg waarheid om haar van de mestvaalt voor verworpen en versleten godsdienstige leugens te kunnen redden. Ik zou de aandacht van de lezer voor het onderwijs van de Bijbel over dit onderwerp willen vragen.

Een tijd van vreugde

Het meest voorkomende woord in het Nieuwe Testament, dat met “oordeel” is vertaald, is krisis. We hebben het in onze eigen taal overgenomen. In het Nederlands wordt dit woord met een c gespeld en betekent dan: “een kritieke periode, beslissend moment, keerpunt of tijdperk van beslissing”. Het Griekse woord heeft een soortgelijke betekenis: “scheiding, keuze, beslissing, vaststelling, beoordeling,
beproeving, oordeel”. In het Nieuwe Testament wordt de term gebruikt om er de beslissende tijd van beoordeling en beproeving van de mens mee aan te duiden, en uit de manier waarop erover wordt gesproken blijkt dat deze tijd van beoordeling, beproeving of berechting als een zegen en een gunst aan de mensheid wordt geschonken. Wanneer er voor een bepaald individu, een groep van individuen of de wereld als geheel zo’n tijd aanbreekt, dan is dat een reden tot grote blijdschap en
dankzegging. Lees bijvoorbeeld eens de zesennegentigste psalm, en merk op hoe alle volken en zelfs de levenloze natuur worden opgeroepen om te jubelen en zich te verblijden

“voor de HERE, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken in Zijn trouw” (Psa.96:13-14).

Deze voorstelling van de tijd van het gericht als een periode van grote vreugde en bijzondere zegen staat in opmerkelijk contrast tot de orthodoxe visie, waarin de oordeelsdag tot een periode van vrijwel onverzachte afschuw en verschrikking wordt gemaakt. We zullen nu andere Schriftplaatsen onderzoeken.

Een heel tijdperk

Het eerste punt, waarop ik de aandacht wil vestigen is dat de dag des oordeels volgens de apostel Petrus geen korte periode (geen dag van 24 uur) is, maar een lang tijdperk van tenminste duizend jaren. “De tegenwoordige hemelen en de aarde” zegt de apostel,

“zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten vure bewaard tegen de dag van het oordeel”.

Hij voegt daar zeer nadrukkelijk het volgende voorbehoud aan toe:

“Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag” (2 Pet.3:7-8).

Hieruit kunnen we met recht afleiden, dat de oordeelsdag een lange periode van wellicht duizend jaar, of zelfs langer zal zijn, aangezien de duizend jaren vermeld worden om de reusachtigheid van Gods dagen in vergelijking tot die van de mens aan te duiden. Deze opvatting wordt bevestigd in Openb.20:4, waar Johannes schrijft:

“En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun
gegeven... zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang”.


Hier hebben we te maken met een verwijzing naar de dag des oordeels — van Christus samen met de heiligen, die “de wereld zullen oordelen” (1 Kor.6:2), waarbij ze op tronen zullen zitten (vgl. Openb.3:21) - en er wordt opnieuw te kennen gegeven dat de duur van de periode van het oordeel duizend jaar bedraagt.

Gericht als beproeving

Wat voor werk wordt er tijdens die lange dag des oordeels eigenlijk verricht? Wordt er alleen maar vonnis geveld over mensen die hun tijd van beoordeling en beproeving al achter de rug hebben? Nee, deze periode is zelf bij uitstek het tijdperk van beproeving voor de mensheid - voor allen die nog nooit eerder zo’n proeftijd hadden genoten.
De proeftijd is de periode van opvoeding, instructie, ontwikkeling en
vervolmaking van de mens. Tot nu toe hebben nog slechts zeer weinigen zo’n proeftijd doorgemaakt. Het was niet Gods bedoeling dat de wereld als geheel haar beproeving reeds in dit leven zou ondergaan. Er staat immers geschreven:

"Het is de mensen beschikt, éénmaal te sterven en daarna het oordeel” (Heb.9:27).

Het woord dat in dit vers voor “oordeel” wordt gebruikt is krisis, en dat betekent zoals we gezien hebben berechting, de beslissende tijd, of de proeftijd. Het woord “proeftijd” zou een volkomen correcte vertaling van het woord in de grondtekst zijn, en aldus vertaald, is de passage een rechtstreeks en positief bewijs voor de opvatting dat het tijdperk van het komende oordeel de proeftijd van de mens vormt. Het zij verre, dat er na de dood niemand meer beproefd wordt, de waarheid is juist dat op
basis van Gods uitdrukkelijke verordening de overgrote meerderheid van de mensheid vóór het overlijden aan geen enkele beproeving wordt onderworpen. Dit is ten aanzien van het menselijk ras de regel. Er bestaat echter één uitzondering op deze regel, in het geval van één enkele klasse van mensen, te weten “de gemeente der eerstgeborenen”
(Heb.12:23).

Bij Christus begonnen

Het oordeel over de mensheid begon bij Christus, de eerste volmaakte mens, zoals Hijzelf zei:

“Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer
wereld buitengeworpen worden; en als Ik van de aarde verhoogd ben,
zal Ik allen tot Mij trekken”
(Joh.12:31-32).

Dat wil zeggen: de beproeving van het menselijk ras begon bij Jezus, de “Leidsman” van de mensheid, en op dat moment begon ook het proces waardoor uiteindelijk satan, de overste dezer wereld, zal worden buitengeworpen (vgl. Rom.16:20 en Heb.2:14-15).

Jezus onderging Zijn proeftijd en “bracht het oordeel tot overwinning”, d.w.z. Zijn rechtszaak had een succesvol einde. Hij zal tenslotte “het recht openbaren”, wat klaarblijkelijk zegen voor de heidenen inhoudt.

“Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal Hij
niet uitdoven; naar waarheid zal Hij het recht openbaren”.

Een ander bewijs, dat het oordeel op zegen zal uitlopen!

“Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden tot Hij op aarde het recht
zal hebben gebracht; en op Zijn wetsonderricht zullen de kustlanden
wachten” (Jes.42:1-4).

Hier is opnieuw een aanwijzing, dat het oordeel voor het bestwil van de mensheid plaatsvindt. Als er op aarde wordt gericht, dan zal dat een vreugdevol uur voor de hele mensheid wezen, zoals we reeds hebben gezien, en zoals deze zelfde profeet nog duidelijker in het zesentwintigste hoofdstuk verklaart:

“Ja, in de weg Uwer gerichten hebben wij U verwacht, o HERE; naar Uw
naam en naar Uw gedachtenis ging ons zielsverlangen uit. Van ganser
harte verlang ik naar U in de nacht; ja, uit het diepst van mijn gemoed
zoek ik U; want wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, leren de
inwoners der wereld gerechtigheid”
(Jes.26:8-9).

We begrijpen dan, dat de oude profeet een goede reden had om de Here “in de weg van Zijn gerichten” te verwachten, omdat “wanneer Zijn gerichten op de aarde zijn, de inwoners der wereld gerechtigheid leren”.

Thans over Gods huis

Gedurende de tegenwoordige eeuw van het evangelie worden “zij die van Christus zijn” - de “vergadering der eerstgeborenen” of het “huis Gods” - aan hun eigen gericht, oordeel of proeftijd onderworpen (1 Pet.4:17, vgl. Efe.2:19). Petrus merkt op:

“Het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods”.

Zo blijkt dat een bepaalde groep mensen hun oordeel al tijdens de tegenwoordige eeuw ondergaat, en deze opvatting wordt door andere Schriftplaatsen volstrekt bevestigd. Christus verklaart bijvoorbeeld:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie Mijn woord hoort, en Hem gelooft,
die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel,
want hij is overgegaan uit de dood in het leven
(Joh.5:24).

Hier wordt over een groep mensen gesproken die aan het toekomstige algemene oordeel zal ontsnappen, en waarom? Omdat ze hun gericht en beproeving in het hieren- nu al hebben ondergaan, zoals Paulus opmerkt:

“Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het
oordeel komen. Maar onder het oordeel des Heren worden wij
getuchtigd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden”

(1 Kor.11:31-32).

Dit is nu net het idee: Een bepaalde klasse of groep van mensen ondergaat het oordeel nu reeds, opdat ze niet in het algemene gericht over de mensheid zouden terechtkomen. Zij beoordelen zichzelf, zegt Paulus, d.w.z. ze nemen vrijwillig de plaats in, waar Gods gericht elke zondaar stelt, t.w. de plaats van doden en verlorenen. Omdat ze hun hulpeloze, verloren en dode toestand inzien, nemen ze tot Christus de
toevlucht als hun enige hoop en ondergaan zodoende het opvoedende,
ontwikkelende en vervolmakende proces van beproeving al eerder - “dezen hebben deel aan de eerste opstanding”. Zij stellen zich vrijwillig ten dienste van God (Rom.6:16-19), ze “stellen hun lichamen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer” (Rom.12:1), ze “achten zichzelf gering” (Mat.18:4), ze “doden de leden die op de aarde zijn”, ze “kruisigen het vlees”. Het staat voor hen vast dat ze voor de zonde
dood zijn (Rom.6:11), ze beoordelen zichzelf opdat ze niet met de wereld veroordeeld zouden worden, d.w.z. ze onderwerpen zich vrijwillig aan Gods knedende hand. Ze “staan de waarheid niet tegen” (2 Tim.3:8) en “ontnemen de genade Gods haar kracht niet” (Gal.2:21). Zo leren ze “de kracht van Zijn opstanding” kennen en winnen “de prijs der roeping Gods die van boven is in Christus Jezus” (Fil.3:10,14).

Binnenkort de rest van de mensheid

Nu wordt dit alles in beeldspraak uitgedrukt in Mat.21:42-44:

“Wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die
zal hij vermorzelen”.

Indien we vrijwillig op Christus vallen, moeten we toelaten dat we “verpletterd” worden, “gekruisigd”, “gedood”, d.i. “door lijden volmaakt”, maar de “prijs” is dit alles meer dan waard.

“Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet
opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden”

(Rom.8:18).

Wat gebeurt er echter met hen die zichzelf niet willen onderwerpen? Zij die niet op deze steen vallen? De steen zal op hén vallen, en wat dan? Zij zullen gewand worden.

Het laatste gedeelte van dit vers bevat een grove vertaalfout. Het woord in de grondtekst betekent niet: tot poeder vermalen of iets van dien aard; het woord komt nergens anders in het Nieuwe Testament voor en betekent: “het graan van het kaf scheiden, wannen” (zie de voetnoot in de vertaling van Rotherham).

Als we willen weten wat met wannen wordt aangeduid, dan moeten we
Jer.4:11 opslaan. Dan zullen we ontdekken dat wannen (het Hebreeuwse woord is exact equivalent aan het Griekse woord in Mat.21:44) “zuiveren” betekent, “reinigen van boosheid” (vs.14). Derhalve behoren we de tekst a.v. te lezen: “op wie hij valt, die
zal hij wannen”. Hoewel dat proces hevig en intensief zal zijn, zullen de betrokkenen er uiteindelijk wel bij varen - gescheiden worden van het “kaf” van de zonde, “gereinigd” worden van hun boosheid, en rein worden. Wie zichzelf niet vernederen, zullen vernederd wórden (Mat.23:12). Wie niet beseffen, dat zij dood zijn en dagelijks
sterven, zullen gedood wórden, maar let wel:

“De HERE doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk
neerdalen en daaruit opkomen” . “Want Hij verwondt en Hij verbindt,
Hij slaat en Zijn handen helen” . “ Gij doet de sterveling wederkeren tot
stof, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen” . “Komt, laat ons
wederkeren tot de HERE ! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen;
Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden”
(1 Sam.2:6, Job 5:18, Psa.90:3, Hos.6:1).

De psalmist zegt:

“Want Gij hebt ons getoetst, o God; ons gelouterd, gelijk men zilver
loutert; Gij hebt ons in het net gebracht, banden gelegd om onze
heupen; Gij deedt mensen over ons hoofd rijden, wij zijn door vuur en
door water gegaan; maar Gij voerdet ons uit in de overvloed”

(Psa.66:10-12).

Dezelfde God, die hen in moeilijkheden bracht om hen te tuchtigen en te verbeteren, voerde hen uit in de overvloed. “Hij doet de sterveling wederkeren tot stof, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen”. Sommigen worden “door genade behouden” (Efe.2:5), anderen “als door vuur heen” (1 Kor.3:15), maar hóe God met ons ook mag omgaan, hetzij in genade hetzij in gramschap, we kunnen er zeker van zijn dat het
“einde”, d.w.z. het doel dat Hij op het oog heeft, altijd hetzelfde is, “dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming” (Jak.5:11). Hoewel “de steen die de bouwlieden afgekeurd hebben” (en nog steeds afkeuren) dus op velen zal vallen - zij namelijk, die niet bereid zijn om er zelf op te vallen - toch zullen ze daardoor niet volkomen ontbonden en vernietigd worden, zoals de weergave van Mat.21:44 in onze bijbelvertaling wil suggereren, maar veeleer gewand, gereinigd en gezuiverd.

Wie beproefd is kan straks rechter zijn

We hebben gezien, dat sommigen hun oordeel nu al ondergaan en niet in het algemene oordeel over de wereld zullen terechtkomen. Waaróm worden ze op die manier al in het heden geoordeeld? Om hen geschikt te maken om op de dag des oordeels rechters te zijn, antwoord ik. Christus is de grote Rechter van levenden en doden, maar collega-rechters zullen Hem vergezellen, zoals Hijzelf heeft gezegd:

“Gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon
des mensen op de troon Zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf
tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten”

(Mat.19:28, vgl. Openb.3:21).

Elders lezen we:

“Weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?” (1 Kor.6:2).

Johannes zag, hoe dit gezelschap van heiligen op tronen mocht zitten, en oordeel mocht vellen,

“en zij leefden en heersten met Christus, duizend jaren lang”
(Openb.20:4, vgl. Psa.149).

Wat is het “einde” van dit oordeel? Redding, antwoord ik, kijk maar naar Psa.22:27-28. Wanneer “het koninkrijk des Heren is en Hij de heerser over de volken”, dan zullen

“alle einden der aarde het gedenken en zich tot de HERE bekeren; alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen voor Uw aangezicht”.

In diezelfde tijd, “wanneer het koningschap zal zijn aan de HERE”, zullen VERLOSSERS (niet één, maar vele verlossers) de berg Sion bestijgen om over het gebergte van Edom gericht te oefenen” (Obadja 21). De “heiligen zullen de wereld oordelen” ten einde die wereld “te behouden” (Joh.12:47). Zij zijn immers de “zonen Gods”, waarop de ganse schepping wacht (Rom.8:19), en het beloofde “zaad waarin alle geslachten der aarde gezegend zullen worden”. Deze gedachte - dat rechters redders zijn - wordt in het boek Richteren op volmaakte wijze uitgebeeld. Jozua, Gideon, Simson en de overigen richtten Israël om het volk te redden; de richters waren bevrijders en verlossers (Richt. 2:16). Het woord, dat in dit boek als “richter” is vertaald betekent ook verlosser, en wordt in de vertaling van Young zo weergegeven. Nehemia duidt de
richters van Israël eveneens als verlossers aan (zie Neh.9:24-27).

Het eindresultaat

Zo worden voortgang, aard en bedoeling van het gericht duidelijk gemaakt. Het oordeel begint bij “het huis Gods”. Het Hoofd van dat huis (Heb.3:6) is de Eerste, die Zijn proeftijd doormaakte, om “het oordeel tot overwinning te brengen”. Vervolgens ondergaat Zijn huisgezin, “de vergadering der eerstgeborenen”, haar proeftijd tijdens de tegenwoordige eeuw van het evangelie, om “te worden levendgemaakt bij Zijn komst” (1 Kor.15:23) en tot “koningen en priesters” of “rechters der wereld” te worden gemaakt gedurende de “toekomende eeuwen”. Dan volgt de algemene Dag des oordeels, de periode ter beproeving van de wereld, gelijk geschreven staat: “Het is de mensen gezet om éénmaal te sterven en daarna het oordeel”. Wat zal nu het
eindresultaat van dit algemene oordeel zijn? De bevrijding van de ganse schepping uit de slavernij van de vergankelijkheid. Want zó spreekt de Here:

“Er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er
buiten Mij niet. Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der
aarde, want Ik ben God en niemand meer. Want Ik heb gezworen bij
Mijzelf, waarheid is uit Mijn mond uitgegaan, een woord dat niet zal
worden herroepen: dat voor Mij elke knie zich zal buigen, dat bij Mij
elke tong zal zweren”
(Jes.45:21-23).

Paulus haalt deze passage aan in Fil.2:10-11, en vertelt dat deze universele hulde “tot eer van God de Vader” zal zijn. Derhalve moet die vrijwillig wezen en uit harten komen die in harmonie met Hem verkeren, op het moment waarin God “alles in allen” zal zijn. Paulus onderstreept deze heerlijke voorzegging van de uiteindelijke universele triomf
van Gods verlossende macht nóg sterker in Rom.14:10-11, waar hij de passage die we hierboven hebben genoemd, als volgt citeert:

“Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here: Voor Mij zal alle knie zich
buigen, en alle tong zal God loven”
(vgl. Openb.5:13).

Deze laatste tekst is zeer belangrijk. Er blijkt duidelijk uit, dat het eindresultaat van het vonnis voor de rechterstoel van Christus zal zijn, dat elk hart in harmonie met God wordt gebracht, zodat elke tong Hem zal prijzen.

Kijk nu eens naar 1 Kron.16:29-34. Hier wordt de tijd, wanneer de Here komt om de aarde te richten, als een periode van allesomvattende vreugde en blijdschap voorgesteld. Evenals in vele psalmen zoals we reeds hebben aangegeven (zie b.v. de 67e, 72e, 96e, en 98e psalm). Precies zo in vele andere passages van het Oude Testament, waarvan ik er een aantal reeds heb aangehaald. Ik zal nog één tekst vermelden. In Jes.2 en Micha 4 vinden we een profetie betreffende de vestiging van
het koninkrijk van Christus op aarde:

“Uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEREN woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën”.

Wat zal het eindresultaat van dit richten en rechtspreken zijn? Zegen of vloek? Zeer beslist zegen, want

“zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren
tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard
opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. Maar zij zullen zitten,
een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat
iemand hen opschrikt, want de mond van de HERE der heerscharen
heeft het gesproken”.

Aldus ontdekken we, dat er over Gods oordelen op zodanige wijze wordt gesproken, dat we er zeker van kunnen zijn, dat ze altijd de uitdrukking van Zijn liefde vormen, en plaatsvinden voor het bestwil van de mensheid.

De Here doodt en maakt levend

Ik heb naar enkele passages verwezen om aan te tonen, dat de Here “doodt en levend maakt”, een ander voorbeeld van deze wonderlijke weg Gods. Zie ook Psalm 83, waar de psalmist wanneer hij over Gods vijanden spreekt, opmerkt:

“Overdek hun aangezicht met schande”.

Waarom?

“Opdat zij uw naam zoeken, o HERE. Laten zij voor immer beschaamd
en verschrikt worden, schaamrood worden en te gronde gaan”.

Opnieuw vraag ik, waarom?

“Opdat zij weten, dat alleen Uw naam is: HERE, de Allerhoogste over de ganse aarde”.

Zo wordt ons geleerd, dat door schande, verschrikking en dood heen, de mensen ertoe gebracht worden om de Here te zoeken en Hem als de Allerhoogste en de enige Here te erkennen. “Gij doet de sterveling wederkeren tot stof, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen” (Psa.90:3), waarlijk, o Here,

“Uw oordelen waren een doorbrekend licht” (Hos.6:4-5).

Hoe vreemd spreekt de psalmist:

“Als Hij hen doodde, dan vroegen ze naar Hem, bekeerden zich en
zochten God”
(Psa.78:34).

Maar dit is Gods weg: via het kwade tot het goede, via de vloek tot de zegen, via de duisternis tot het licht, door de dood tot het leven. Dit is de werkwijze van Hem

“wiens weg is in de zee, en wiens pad in de grote wateren, en wiens
voetsporen niet werden gekend”
(Psa.77:20).

We willen nu enkele passages uit het Nieuwe Testament beschouwen. Allereerst Joh.5:17-29. Ik kan over deze passage maar heel beknopt spreken. Jezus zegt:

“Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook”.

Het grote werk van het scheppen van de mens naar Gods beeld en gelijkenis, waarin de Vader en de Zoon elkaars medearbeiders zijn, zoals bij de eerste aankondiging van dit werk wordt aangegeven -

“Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijkenis”
(Gen.1:26) -

dat grote werk is nog onvoltooid. Derhalve zijn die twee nog aan het werk en zullen dit werk voortzetten, totdat “alle dingen nieuw zijn gemaakt”. Maar er is sprake van een taakverdeling in dit Goddelijke partnerschap.

“Want de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan
de Zoon gegeven”
(vs.22).

Wanneer we nu een aantal verzen overslaan, dan vinden we in het 27e de reden, waarom het hele oordeel aan Christus is toevertrouwd: “omdat Hij de Zoon des mensen is”. Oordeel, beproeving en gericht houden verband met de mens. Allen moeten hun gericht ondergaan alvorens ze in Christus levend gemaakt kunnen worden. Jezus is zelf door dit oordeel heengegaan, “in alle dingen op gelijke wijze als wij verzocht (d.w.z. beproefd) geweest”, en heeft “het oordeel tot overwinning
gebracht”. Derhalve is Hij bij uitstek bekwaam om het hele gericht (de taak van het beproeven van de mens) aan Zijn hand te kunnen toevertrouwen.

“Want doordat Hijzelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die
verzocht worden, te hulp komen”
(Heb.2:18).

Zo zullen “allen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden”, en ieder van ons kan ervan verzekerd zijn, dat hij een Rechter heeft “die kan medevoelen met zijn zwakheden” en “tegemoetkomend is tegen de onwetenden en dwalenden, daar Hij ook zelf in zwakheid ontvangen is”. Kijk nu eens naar de verzen 28 en 29 van Joh.5:

“De ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar Zijn stem zullen
horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de
opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de
opstanding ten oordeel”.

Het laatste woord is krisis, en betekent zoals we al hebben aangetoond: oordeel, toetsing of beproeving. Deze passage stemt dus overeen met de andere die we reeds beschouwd hebben, dat het “de mens gezet is om éénmaal te sterven, en daarna het oordeel”. Ons wordt geleerd dat wie het kwade bedrijven - wie nalaten om “hun roeping en verkiezing te bevestigen”, of wie geen licht en kennis bezitten — in antwoord op Christus’ stem uit hun graven zullen komen, niet om naar een eeuwige
hel te worden verwezen of voor altijd te worden vernietigd, maar om hun gericht of beproeving voor de rechterstoel van Christus te ondergaan.

Om de volken gerechtigheid te leren

We kunnen hier niet halthouden om tal van interessante punten in verband met deze passage op te merken, met name het onderwerp van de twee opstandingen - de “opstanding ten leven” en de “opstanding ten oordeel” - maar we kunnen wel inzien, dat de passage in harmonie is met de opvatting van het oordeel, die het tot een zegen voor de mensheid maakt. Er is nog een ander bijbelgedeelte dat die opvatting
bevestigt, t.w. Hand.17:31:

“God... heeft een dag bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig
zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken”.

Wordt hier niet duidelijk aangegeven, dat de periode waarin het oordeel over de wereld gaat er één van zegen is? De opstanding van Christus wordt vermeld als een verzekering, dat de wereld eens zal worden geoordeeld in gerechtigheid. Deze vermelding heeft het karakter van een belofte, een verzekering van het goede. De allerheerlijkste gebeurtenis die er ooit heeft plaatsgevonden is voor alle mensen het
onderpand, dat de belofte ook voor hén uiteindelijk werkelijkheid zal worden. Zie tot besluit ook Judas 14-15. De komst van de Here met al Zijn heiligen, “om over allen de vierschaar te spannen” (zie 1 Kor.6:2 en Psa.149:9) zal erop uitlopen, dat de goddelozen van hun dwaling worden overtuigd, en tot een beter inzicht worden gebracht. Ook uit Openb.14:6-7 leren we, dat wanneer de ure (d.w.z. de periode of het
tijdperk) van Gods oordeel is gekomen, het eeuwig evangelie aan alle volk en stam en taal en natie zal worden gebracht, en “wanneer Zijn gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld gerechtigheid”.

Zo leren we - uit vele en duidelijke teksten - aard en bedoeling van Gods
oordeel kennen. De oordeelsdag is geen tijdperk van verschrikking en bijna universele verdoemenis, zoals velen haar afschilderen, maar een tijd van blijdschap en vreugde voor de hele mensheid. De verzekering dat er zo’n dag zal zijn, wordt aan de mens gegeven als een schone belofte, en het onderpand daarvan is de opstanding van Jezus.
Hij is “de Eersteling van hen die slapen”, en “indien de Eersteling heilig is, dan ook het deeg, en indien de wortel heilig is, dan ook de takken”. Indien de gangbare opvattingen betreffende de oordeelsdag waar zouden zijn, dan zouden we de komst ervan moeten vrezen, en moeten bidden dat hij maar zo lang mogelijk werd uitgesteld. Maar als we
in harmonie verkeren met de Schriftuurlijke opvatting van die periode, kunnen we van ganser harte met de oude profeet instemmen en zeggen:

“In de weg Uwer gerichten hebben wij U verwacht, o HERE, naar Uw
naam en naar Uw gedachtenis ging ons zielsverlangen uit... want
wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners der wereld
gerechtigheid”
(Jes.26:9).